Verwerkingsopdracht
'Verlichting'
Opdracht literatuur : kinderpoëzie
1. Het eerste gedicht dat ik gekozen heb is ‘de zon’ van Hieronymus van Alphen en is ergens in de
periode tussen 1746-1803 geschreven.
De zon
Als ik de zon zie schijnen,
Die met haar lieve stralen
Deze aarde vrolijk koestert;
Op dat er kruiden groeien,
Om vee en mensch te spijzen;
Die 't licht ons doet genieten,
Om tog verheugd te werken,
En vergenoegd te leven,
Dan denk ik, met aanbidding,
Hoe groot moet God niet weezen!
De zon heeft hij geschapen!
En dat uit enkel liefde!
Die met haar lieve stralen
Deze aarde vrolijk koestert;
Op dat er kruiden groeien,
Om vee en mensch te spijzen;
Die 't licht ons doet genieten,
Om tog verheugd te werken,
En vergenoegd te leven,
Dan denk ik, met aanbidding,
Hoe groot moet God niet weezen!
De zon heeft hij geschapen!
En dat uit enkel liefde!
Dit gedicht wordt verteld vanuit de ik persoon van het gedicht, en dus
niet vanuit de schrijver zelf. Er wordt
beschreven hoe mooi de aarde wel niet is, en waarom dat zo is. Het is dus een
verheerlijking van de aarde, die volgens het gedichtje geschapen is door
God. Het is dus indirect een verwijzing
naar hoe goed God is, en hoe knap hij wel niet is dat hij dit heeft kunnen maken.
Het taalgebruik is niet extreem moeilijk, en goed begrijpbaar voor kinderen.
Dat is natuurlijk ook de bedoeling want het is een kindergedicht. Toch zitten
er wel lastige woorden tussen. In dit gedicht komt de moraal erg duidelijk naar
voren, het is eigenlijk een bevestiging op hoe goed God wel niet is, en wat hij
allemaal kan. Het gedicht rijmt niet. Wel is het gedicht dicht bij de
kinderbeleving want kinderen zijn ook bezig met de natuur, maar het komt wel
duidelijk naar voren uit dit gedicht dat het een verheerlijking van God is.
2. Het tweede gedicht is ‘Jokkentje’ geschreven door Rie Cramer in 1913.
Jokkentje.
Anneliesje heeft
gejokt
Om een tweede
koekje!
Anneliesje zit
beschaamd
In een donker
hoekje.
O wat tikt die nare
klok:
‘Jokkebrok,
Jok-ke-brok!’
‘Kom, ga spelen in
de zon,’
Zei daareven moesje,
‘Zus en Jan zijn in
den tuin.
Heb je iets mijn
poesje?’
O, wat tikt die klok
nu raar:
‘Zeg het maar,
zeg-het-maar!’
Anneliesje heeft
zoo'n spijt,
Schreit stil in haar
hoekje.
Heel gauw zegt ze
aan moeders oor
Alles van dat
koekje.
Hoor je, hoe de klok
nu doet?
‘Zóó is 't goed -
Zóó-is-'t goed!’
|
Dit gedicht is geschreven vanuit de ogen van de schrijver, en beschrijft
dat Anneliesje heeft gelogen en hier spijt van heeft. De klok is eigenlijk haar
geweten, en spoort haar aan om te vertellen wat ze gedaan heeft. Dat is aan
haar moeder op biechten dat ze een extra koekje heeft gepakt. Het taalgebruik in dit gedicht is makkelijk
en goed begrijpbaar voor een kind. Net zoals in het eerste gedicht bevat het
een duidelijke moraal , namelijk dat je niet moet liegen en dus eerlijk moet
zijn. Want je wordt alleen maar ongelukkig van liegen. Het gedicht rijmt niet
volledig maar wel voor een deel. Het gedicht pas wel goed bij de
kinderbeleving, elk kind heeft namelijk wel eens een extra koekje uit de
koektrommel gepakt zonder het te zeggen tegen zijn ouders. In dit gedicht wordt
erop gewezen dat je dat niet moet doen en altijd eerlijk moet zijn.
3. Het derde gedicht heeft geen naam maar is in 1952 geschreven door Han G. Hoekstra
De moeder van een duizendpoot
is vreselijk ontevreden,
want haar zoontje is zojuist
in de sloot gegleden.
En als je rekent
weet je wat dat betekent:
op z'n hoofd een grote buil
en duizend sokjes vuil!
Dit gedichtje is geschreven vanuit de schrijver, en gaat over de moeder van een duizendpoot. Zij is boos op haar zoon omdat hij in de sloot gegleden is. Hierdoor moet zij nu zijn duizend sokken schoon maken. De taal van dit gedicht is vrij simpel, alleen voor kinderen zitten er toch wel wat lastigere woorden bij. Bijvoorbeeld het woord ontevreden, dat is niet iets wat een kind snel zal zeggen. Wel worden sommige dingen dan weer erg kinderlijk gezegd, bijvoorbeeld het woord sokjes. In dit gedicht is niet echt duidelijk een moraal te herkennen, het is een leuk verhaaltje over een duizendpoot maar bevat niet echt een moraal. Het rijmt in tegenstelling tot de vorige twee wel volledig. Ook past dit onderwerp erg goed bij de kinderbeleving, vooral ook omdat het over dieren gaat en over een moeder en een zoon.
4. Het laatste gedicht is ‘Dikkertje Dap’ dit is
een kindergedichtje geschreven door Annie M.G. Schmidt in 1992.
Dikkertje Dap
Dikkertje Dap klom op de trap
's morgens vroeg om kwart over zeven
om de giraf een klontje te geven.
Dag Giraf, zei Dikkertje Dap,
weet je, wat ik heb gekregen?
Rode laarsjes voor de regen!
't Is toch niet waar, zei de giraf,
Dikkertje, Dikkertje, ik sta paf.
O Giraf, zei Dikkertje Dap,
'k moet je nog veel meer vertellen:
Ik kan al drie letters spellen:
a b c, is dat niet knap?
Ik kan ook al bijna rekenen!
Ik kan mooie poppetjes tekenen!
Lieve deugd, zei de giraf,
Kerel, kerel, ik sta paf.
Zeg, Giraf, zei Dikkertje Dap,
Mag ik niet eens even bij je
stiekem van je nek afglijen?
Zo maar eventjes voor de grap,
denk je dat de grond van Artis
als ik neerkom, heel erg hard is?
Stap maar op, zei de giraf,
stap maar op en glij maar af.
Dikkertje Dap klom van de trap
met een griezelig grote stap.
Op de nek van de giraf
zette Dikkertje Dap zich af,
Dit gedichtje
is ook geschreven vanuit de ogen van de schrijver en gaat over Dikkertje Dap
die naar een Giraf gaat in de diertuin Artis en komt vertellen wat hij allemaal
kan. Dan vraag hij van de Giraf zijn nek mag glijden. Het taalgebruik is erg makkelijk, en goed
begrijpbaar voor kinderen. Net als in het derde gedicht is ook hier niet echt
een duidelijke moraal in te herkennen. Het is gewoon een leuk verhaal over een
jongetje en een giraf. Ook dit gedicht
rijmt, net als de vorige. Dit onderwerp past ook echt goed bij de
kinderbeleving. Kinderen houden van dieren, en vinden het leuk om te laten zien
wat ze al kunnen.
Als je deze
gedichten met elkaar vergelijkt kom je tot de conclusie dat de gedichtjes uit
verschillende tijden ook verschillen qua inhoud. Het viel mij erg op dat het
eerste gedicht van van Alphen heel erg het moraal benadrukt, en dit
eigenlijk voorop staat in het gedicht. Niet het verhaaltje, maar de moraal is
het belangrijkst. Dit is anders bij de andere gedichten, bij het tweede gedicht
van Cramer zie je al dat dit iets verandert. Er komt namelijk een verhaaltje
bij dat meer bij de beleving van kinderen past. Toch blijft ook hier de moraal
erg belangrijk. In de laatste twee gedichten zie je dat dit verdwijnt, er is
eigenlijk geen moraal meer, het draait alleen maar om het leuke verhaaltje. Qua taalgebruik zijn er niet veel verschillen,
natuurlijk zie je wel dat het uit verschillende tijden komt maar het is niet
heel lastig. Ook het perspectief is niet heel erg verschillend, alleen dat het
eerste gedicht uit de ogen van een kind is geschreven en de rest vanuit de ogen
van de schrijver. Het laatste dat me opviel is dat de laatste twee gedichtjes
gingen over dieren. Het zijn dus verzonnen verhaaltjes, de eerste twee
gedichten kunnen wel echt voorkomen.
Het duidelijkste verschil tussen al deze gedichten is
dan ook de moraal, je ziet dat dit in de loop van de tijd een steeds minder
belangrijke rol gaat innemen en in onze huidige tijd eigenlijk vrijwel geen rol
meer speelt.